Tekst: Kaat Luyckx (ILVO/UGent), Jeroen Dewulf (UGent), Sam Millet (ILVO), Sarah De Smet (Varkensloket), Marc Heyndrickx (ILVO), Koen De Reu (ILVO)
Bacteriën kunnen resistentie ontwikkelen tegen ontsmettingsmiddelen. Een mogelijk alternatief is het reinigen met behulp van probiotische reinigingsproducten. Volgens fabrikanten zouden deze reinigingsmiddelen de hygiëne verbeteren, het medicatiegebruik doen dalen en de dierprestaties kunnen bevorderen. Maar Is dit effectief wel zo? Een recente biggenproef op ILVO toonde aan dat, alhoewel de probiotische reiniging de infectiedruk deels verlaagde, de effectiviteit van de klassieke reiniging en desinfectie niet geëvenaard werd. Het aantal enterococcen, faecale coliformen, E. coli en MRSA lag hoger na probiotische reiniging dan na de klassieke R&O. Hierdoor bestaat er een verhoogde kans op besmetting van pas gespeende biggen. Ook de dierprestaties en het antibioticumgebruik werden niet gunstig beïnvloed door de probiotische reiniging.
De aanwezigheid van ziekteverwekkende bacteriën in de biggenbatterij beïnvloedt het optreden van ziektes en sterfte bij biggen, in het bijzonder tijdens het kritische speenproces. Bovendien vormen bepaalde van deze bacteriën ook een mogelijk risico voor de volksgezondheid. Zo kunnen mensen ziek worden door het eten van met bepaalde bacteriën besmet varkensvlees. Het is dus belangrijk om deze ziekteverwekkers te bestrijden en de infectiedruk op uw bedrijf zo laag mogelijk te houden. Een goede externe en interne bioveiligheid op het varkensbedrijf is hierbij van groot belang. Een goede reiniging en ontsmetting (R&O) maakt hier deel van uit.
De laatste jaren verschijnen er geregeld rapporten waarin wordt beschreven dat bacteriën zoals Salmonella, methicilline resistente Staphylococcus aureus (MRSA) en E. coli resistentie hebben ontwikkeld tegen bepaalde ontsmettingsmiddelen. Vandaar dat onderzoek wordt gedaan naar mogelijke alternatieven voor de klassieke reiniging en ontsmetting. Een probiotische reiniging wordt vaak als alternatief aangeboden om de overleving en groei van pathogene bacteriën tegen te gaan. Het principe is gebaseerd op de idee dat de goede bacteriën die we in de stal aanbrengen de plaats van de ongewenste bacteriën zoals Salmonella, pathogene E. coli, Enterococcus en MRSA innemen en de ‘communicatie’ tussen bacteriën verstoren. Maar tot op heden is er weinig wetenschappelijke info die het gebruik en de effectiviteit van deze probiotische middelen in de veehouderij beschrijven.
Probiotische reiniging versus klassieke reiniging en ontsmetting
In de biggenbatterijen van het ILVO (Instituut voor Landbouw en Visserij Onderzoek) werd, in samenwerking met Universiteit Gent (Faculteit Diergeneeskunde), een commercieel probiotisch reinigingsprotocol vergeleken met een klassiek R&O protocol. De bacteriële omgevingsbesmetting (infectiedruk), en de gezondheids- en productieparameters van 816 biggen werden gedurende drie opeenvolgende rondes in 6 biggenbatterijcompartimenten (Figuur 1) (8 hokken per compartiment - 6 biggen per hok - 1.8 m²) opgevolgd.
De biggen werden onmiddellijk na het spenen (4 weken oud) in de biggenbatterijen geplaatst en verbleven er gedurende 6 weken. Drie compartimenten werden toegewezen aan de controle groep waarbij de klassieke R&O werd toegepast tijdens de leegstand. De andere drie compartimenten maakten deel uit van de behandelingsgroep waarop het probiotische protocol van toepassing was bestaande uit 1) een probiotische reiniging zonder ontsmetting tijdens de leegstand aangevuld met 2) een probiotische behandeling/verneveling tijdens de ronde. De probiotische producten bevatten Bacillus sporen.
Figuur 1: Biggenbatterijen op ILVO
De geteste protocollen
Het klassieke R&O protocol bestond uit volgende stappen tijdens de leegstand (2- tal weken):
Het probiotische protocol waarin geen ontsmettingsstap is opgenomen werd toegepast volgens de aanbevelingen van de fabrikant en bestond uit volgende stappen:
Hygiëne, dierprestaties en medicatiegebruik onder de loep genomen
Om een idee te krijgen van de bacteriële omgevingsbesmetting werden met behulp van swabs (figuur 2) op 4 verschillende tijdstippen tijdens de ronde omgevingsstalen verzameld: 1) onmiddellijk na het laden van de biggen op het einde van een ronde (voor reinigen), 2) 24u na de klassieke R&O of de probiotische reiniging, en respectievelijk (3) na 1 week en (4) 5 weken aanwezigheid van de biggen in de batterij. De omgevingsmonsters werden geanalyseerd op de aanwezigheid (tellingen en/of detectie) van aërobe Bacillus-sporen, Enterococcus spp., faecale coliformen, E. coli en MRSA. De tellingen van aërobe Bacillus-sporen werden uitgevoerd om na te gaan of het probiotische reinigingsprotocol goed was uitgevoerd en de probiotische bacteriën aldus voldoende aanwezig waren en zich hadden verspreid in de probiotisch behandelde compartimenten. E. coli, faecale coliformen en Enterococcus bacteriën werden meegenomen als indicatoren voor de hygiëne of fecale besmetting binnen het compartiment.
Om de groeiprestaties te kunnen opvolgen, werden de biggen individueel gewogen bij het spenen (4 weken leeftijd), 2 weken later (6 weken leeftijd) en op 9 weken leeftijd. Op diezelfde momenten werd ook de voederopname per hok bijgehouden waardoor de voederconversie op hokniveau kon worden berekend. Als maat voor het voorkomen van diarree werd per hok wekelijks de consistentie van de mest bepaald aan de hand van een scoresysteem: gaande van een score van 1 (geen diarree) tot 4 (ernstige diarree). Ook het optreden van ziektesymptomen en het gebruik van antibiotica werden geregistreerd.
Figuur 2: Door middel van de bevochtigde swabs (zie foto) werden de roostervloer, de stenen muurwand (achteraan elk hok), de synthetische tussenhokwand, de drinknippels en de voedergoot (allen in drievoud) op 4 verschillende tijdstippen bemonsterd
Een ontsmettingsstap is essentieel om de infectiedruk in de biggenbatterij te verlagen
Uit de resultaten bleek dat er (significant) meer Bacillus-sporen zijn teruggevonden op alle locaties in de probiotisch behandelde compartimenten in vergelijking met de klassieke R&O. Dit doet ons besluiten dat het probiotisch protocol goed werd uitgevoerd. Over het algemeen werden er (significant) meer enterococcen (indicator voor slechtere hygiëne) teruggevonden in de probiotische compartimenten, vergeleken met de ontsmette compartimenten waarin de klassieke reiniging en ontsmetting werd toegepast. Bovendien werd er ook geen daling in enterococcen vastgesteld na de reinigingsstap in de probiotische compartimenten, wat wel het geval was in de ontsmette compartimenten (klassieke R&O) (Figuur 3). Daarnaast werden op het einde van de productieronde (na week 5) eveneens meer enterococcen-bacteriën teruggevonden in de probiotische compartimenten ondanks het 2 tot 3 keer per week extra vernevelen van de Bacillus-sporen via een probiotisch stabilisatieproduct.
Er werden eveneens meer positieve stalen voor faecale coliformen en E. coli teruggevonden na het uitvoeren van de reinigingsstap in de probiotische compartimenten, vergeleken met de ontsmette compartimenten van de klassieke reiniging en ontsmetting. Net zoals bij de enterococcen daalde het aantal faecale coliformen niet door het probiotisch reinigen van de compartimenten. Tijdens de ronde, als de biggen aanwezig waren, werd er geen verschil in aantallen van faecale coliformen en E. coli tussen de twee types compartimenten teruggevonden. Analyses van MRSA bevestigden de bovenstaande resultaten voor enterococcen, faecale coliformen en E. coli en toonden aan dat het probiotische reinigen en vernevelen geen positieve invloed had op het voorkomen van MRSA (Figuur 4). Integendeel, er werden na de probiotische reiniging zelfs meer positieve stalen voor MRSA gevonden in vergelijking met de klassieke reiniging en ontsmetting. Daarnaast werden, net als voor enterococcen, op het einde van de productieronde (na week 5) eveneens meer MRSA positieve monsters teruggevonden in de probiotische compartimenten ondanks het extra vernevelen van het probiotisch stabilisatieproduct tijdens de ronde.
Het gekozen probiotisch reinigingsprotocol beïnvloedde de bigprestaties (voederopname, dagelijkse groei en voederconversie) en het antibioticumgebruik niet. Er werd geen verschil in mestscores van de biggen waargenomen tussen de twee reinigingsprotocollen.
Figuur 3: Vergelijking van het gemiddeld aantal enterococcen (log kolonie vormende eenheden (kve)/625 cm²) in de compartimenten na probiotische reiniging en na klassieke reiniging en ontsmetting
Staalnamemoment: VR voor reiniging; NR/NO na reiniging en/of na ontsmetting; W1 na 1 week aanwezigheid van biggen; W5 na 5 weken aanwezigheid van biggen. Significante verschillen tussen staalnamemomenten binnen één reinigingsmethode worden weergegeven door verschillende letters boven de balken. Significante verschillen tussen beide reinigingsmethodes binnen één staalnamemoment worden weergegeven door een ster (*) op de horizontale as.
Figuur 4: Aantal telbare swabs voor MRSA in de probiotisch gereinigde compartimenten vergeleken met de klassiek gereinigde en ontsmette compartimenten
Staalnamemoment: VR voor reiniging; NR/NO na reiniging en/of na ontsmetting; W1 na 1 week aanwezigheid van biggen; W5 na 5 weken aanwezigheid van biggen. Significante verschillen tussen staalnamemomenten binnen één reinigingsmethode worden weergegeven door verschillende karakters boven de balken. Significante verschillen tussen beide reinigingsmethodes binnen één staalnamemoment worden weergegeven door een ster (*) op de horizontale as.
Conclusie
Bovenstaande resultaten tonen aan dat het gebruikte probiotische protocol geen aanleiding gaf tot een lagere infectiedruk ten opzichte van de klassieke reiniging en desinfectie. Het aantal enterococcen, faecale coliformen, E. coli en MRSA lag hoger na probiotische reiniging dan na de klassieke R&O. Hierdoor bestaat er een verhoogde kans op besmetting van pas gespeende biggen. Ook tijdens de ronde lag de infectiedruk niet lager in de probiotisch behandelde compartimenten. Het probiotisch protocol zorgde evenmin voor een verbeterde voederconversie ten opzichte van de klassieke R&O. Het antibioticagebruik tussen beide groepen was vergelijkbaar.
Dit artikel werd o.a. gepubliceerd in volgend vakblad:
- Varkensbedrijf (juni 2016) p. 14-15
- Management & Techniek (7 oktober 2016) p. 30-32