VARKENSLOKET

Risicofactoren voor biggensterfte in kraam- en biggenstal


Tekst: Beele Garré – Eenheid Varkensgezondheidszorg – Vakgroep Interne geneeskunde, Voortplanting en Populatiegeneeskunde – Faculteit Diergeneeskunde – Universiteit Gent, ILVO-PIGLIFE

De toenemende uitval in kraam- en biggenstal is een probleem waar veel varkenshouders vandaag mee te maken hebben. De percentages van uitval zijn ongeveer als volgt: 5-10% doodgeboren biggen, 10-15% uitval in de kraamstal en 1-4% uitval in de biggenstal. Veel biggen bereiken de leeftijd van 10 weken dus niet. In sommige bedrijven liggen de percentages zelfs hoger.

Effectieve maatregelen vinden om deze uitval te verminderen, blijkt vaak een uitdaging gezien de onderliggende oorzaken/risicofactoren moeilijk te identificeren zijn. Nochtans is dit cruciaal om het management gericht bij te kunnen sturen. De belangrijkste niet-infectieuze en infectieuze risicofactoren bij zeugen en biggen zijn gekend en worden hier besproken. De grootste uitdaging is de complexe samenhang tussen elk van deze risicofactoren.

Complexe samenhang

Het is belangrijk om de big- en zeugfactoren niet individueel, maar als een geheel te bekijken. Zo is het bijvoorbeeld gekend dat het geboortegewicht een invloed heeft op biggensterfte, maar ook dat weer afhangt van andere factoren. Een eerste factor is pariteit van de zeug: Zwaardere biggen ondervinden meer complicaties tijdens het werpproces bij jonge zeugen in vergelijking met oudere. Een andere factor is geboortevolgorde: Een studie toonde aan dat het sterftecijfer voor kleine biggen (< 1 kg) die als 1ste - 7de geboren werden 8% bedroeg, terwijl dit opliep tot 75% wanneer deze pas als 8ste tot laatste geboren werden. Even belangrijk is ook de link tussen niet-infectieuze en infectieuze factoren te benaderen, aangezien niet-infectieuze factoren sterk bepalen in welke mate infectieuze factoren voorkomen. Tenslotte kunnen risicofactoren in de kraamstal ook de sterfte in de biggenstal beïnvloeden.

Niet infectieuze risicofactoren

Factoren gelegen bij de zeug
  • Ras - Uit onderzoek blijkt dat zuivere lijn zeugen een hoger risico hebben op doodgeboren biggen dan hybride zeugen. Het ras speelt ook een rol bij de resistentie tegen bepaalde ziekten, wat van invloed is op de weerbaarheid van biggen in de kraam- en biggenstal.
  • Agressie - Agressief gedrag bij zeugen wordt beïnvloed door diverse factoren, zoals ras, pariteit en voedergift. Vooral gelten vertonen soms agressie als gevolg van stress door de nieuwe omgeving en doordat ze minder geneigd zijn moedergedrag te vertonen. Ook een te lage voedergift kan voor stress/onrust zorgen met meer sterfte in de kraamstal tot gevolg.
  • Vorige worp - Als er in de vorige worp meer dan 1 big dood geboren werd, neemt de kans op doodgeboortes in de volgende worp met 150% toe.
  • Drachtduur - Zowel te korte (< 114 dagen) als te lange (> 117 dagen) drachtperiodes, bijvoorbeeld door het onjuist toepassen van partusinductie, leiden tot meer doodgeboortes en sterfte in de kraamstal.
  • Werpduur - Een langdurige partus vergroot het risico op vroegtijdige loslating van de navelstreng, wat leidt tot een zuurstoftekort bij biggen en dus meer doodgeboortes en neonatale sterfte. De werpduur is over het algemeen langer bij grote tomen, bij zeugen met een nauw geboortekanaal (1ste worps) of met verslapte baarmoederspieren (6de worps of meer). Dit geldt ook voor te vette of geconstipeerde zeugen en worpen met zware biggen, gezien deze factoren de passage door het geboortekanaal bemoeilijken. Bij te magere zeugen verloopt de partus trager door een energietekort, alsook bij zeugen onder stress waardoor de baarmoedercontracties kunnen stilvallen.
  • Zoogkwaliteiten - Biggen die onvoldoende colostrum of melk opnemen, raken makkelijk onderkoeld, verhongeren en zullen uiteindelijk sterven. Een lage opname kan veroorzaakt worden door factoren zoals een laag aantal functionele spenen (bv. bij oudereworpszeugen), vroegtijdig beëindigde zoogbeurten door stress bij de zeug, ondermaatse colostrumkwaliteit/productie en lactatiestoornissen. De colostrumkwaliteit/productie wordt beïnvloed door de pariteit, uiergezondheid, conditie en het ras van de zeug, evenals de voedersamenstelling/gift, wateropname en onjuist toepassen van partusinductie. Lactatiestoornissen kunnen ook ontstaan door stress, suboptimale voedersamenstelling/gift, onjuist gebruik van oxytocine, tepelafwijkingen en infecties.

De complexe samenhang van de zeugfactoren is weergegeven in onderstaande figuur.

Niet-infectieuze risicofactoren gelegen bij de zeug
Factoren gelegen bij de big
  • Foetale ontwikkeling - Een slecht ontwikkelde foetus heeft een hoger risico op doodgeboorte. Dit komt vaker voor bij grote worpen en magere zeugen, waarbij de kans op doodgeboortes met 150% stijgt bij zeugen met een spekdikte van < 16 mm.
  • Geboortevolgorde - Tijdens het werpen volgen de eerst- en laatstgeboren biggen elkaar langzamer op dan tussenliggende biggen, wat het risico op zuurstoftekort en doodgeboorte vergroot. Laatstgeboren biggen hebben ook minder kans om voldoende en tijdig colostrum op te nemen, wat essentieel is voor een sterk immuunsysteem, en hebben daardoor een groter risico op sterfte in de kraam- en biggenstal.
  • Geboortegewicht - Biggen met een laag geboortegewicht hebben een hoger risico op doodgeboorte of sterfte in de kraamstal, omdat ze minder vitaal en competitief zijn dan hun toomgenoten. Lage geboortegewichten komen vaker voor bij gelten, zeugen van de 9de pariteit of hoger, magere zeugen, bij het onjuist inzetten van partusinductie en grote worpen. Een big van minder dan 800 gram wordt beschouwd als een verloren big, gezien slechts 40% van deze biggen de kraam- en biggenstal overleeft. Anderzijds worden zwaardere biggen moeizamer geboren, wat het risico op zuurstoftekort en doodgeboorte vergroot.
  • Variatie binnen toom - Bij grote tomen, oudere zeugen en zeugen die suboptimale voeders krijgen, is de kans groter dat biggen binnen dezelfde toom uiteenlopende geboortegewichten hebben. Dit is ongewenst, daar kleinere biggen een grotere concurrentie ervaren en dus een hoger risico hebben om uit te vallen in de kraam- of biggenstal. Onderzoek wijst uit dat binnenworpsvariatie even cruciaal is als het individuele geboortegewicht.
  • Anatomische afwijkingen - Biggen met anatomische afwijkingen zoals trilbiggen, spreidzit, navel- of liesbreuk, ervaren meer concurrentie en hebben daardoor een groter risico om te sterven in de kraam- of biggenstal. Sommige afwijkingen kunnen het gevolg zijn van het onjuist inzetten van partusinductie.
  • Speenleeftijd/gewicht - Hoe lager het speengewicht, hoe groter het risico op sterfte in de biggenstal.

Infectieuze risicofactoren

Ziekteverwekkers kunnen de stal binnenkomen en zich verder verspreiden als gevolg van slechte bioveiligheid, hygiëne en luchtkwaliteit. Uiteindelijk komen ze in de biggen terecht via wondjes of rechtstreekse overdracht van de zeug.

Factoren gelegen bij de zeug

Ziekten bij de zeug kunnen zowel het aantal doodgeboren biggen verhogen als de sterfte in de kraamstal. PRRSV speelt hierin een belangrijke rol. Andere aandoeningen die koorts veroorzaken bij de zeug (bv. influenza, vlekziekte) en infecties met het encephalomyocarditis virus verhogen de kans op doodgeboorte, terwijl lactatiestoornissen ten gevolge van metabole of infectieuze oorzaken in meer biggensterfte resulteren in de kraamstal.

Factoren gelegen bij de big

In de kraamstal wordt uitval voornamelijk veroorzaakt door diarree (door bv. E. coli, Clostridium en virale infecties). Andere infecties die bijdragen aan een hoger sterftecijfer in de kraam- en biggenstal zijn hersenvliesontsteking, gewrichtsontsteking, huidaandoeningen (bv. roetbig) en systemische infecties.

PIGLIFE

Door de complexe samenhang van factoren is het een enorme uitdaging om de exacte risicofactoren van biggensterfte te achterhalen en de juiste maatregelen te implementeren. Bovendien is elk bedrijf uniek. Om deze redenen, sloegen de eenheid varkensgezondheidszorg van de Faculteit Diergeneeskunde en ILVO in 2023 de handen in elkaar en werd het PIGLIFE-project opgericht. Het 4 jaar-durende project heeft als doel de huidige uitvalsituatie in de kraam- en biggenstal voor Vlaanderen te onderzoeken, tools te ontwikkelen die helpen bij het identificeren van bedrijfsspecifieke oorzaken en zo passende maatregelen te adviseren.

Wil je meehelpen aan dit project door jouw kengetallen uit de kraam- en biggenstal met ons te delen (10 min.) of door een enquête in te vullen (1,5u – 30 € vergoeding)? Of wil je meestappen in dit project als praktijkbedrijf? Laat zeker van je horen! Dit kan via www.varkensloket.be/piglife. Uiteraard worden alle gegevens volledig anoniem verwerkt.

* Eind 2023 werd het project ‘PIGLIFE’ gelanceerd, een samenwerking tussen de eenheid varkensgezondheidszorg van de Faculteit Diergeneeskunde en ILVO. Het project loopt 4 jaar met als doel de risicofactoren voor biggensterfte te achterhalen en passende maatregelen te adviseren. De meest recente resultaten kan je terugvinden op de site van PIGLIFE via Varkensloket.

PIGLIFE logo