RECENTSTE VARKENSONDERZOEKSRESULTATEN VERTAALD NAAR DE SECTOR
Op deze pagina vindt u een verslag en de presentaties van een studienamiddag die doorging op donderdag 4 juni 2015. Tijdens deze studienamiddag, die werd georganiseerd door het ILVO en het Varkensloket werden de recentste resultaten uit het wetenschappelijke ILVO-varkensonderzoek bediscussieerd en vertaald naar de sector. Met deze concrete resultaten en praktijkinfo kunnen varkenshouders onmiddellijk aan de slag om hun bedrijfsvoering te optimaliseren.
Acht onderzoeksthema’s, geïnitieerd vanuit de varkenssector en gefinancierd door o.a. IWT en de stakeholders, werden tijdens de studienamiddag onder de loep genomen.
Pas gespeende biggen hebben een hoge lysinebehoefte + (tekst)
Een proef uitgevoerd op ILVO bevestigt dat de lysinebehoefte van biggen hoger ligt dan het gangbare lysinegehalte in praktijkvoeders. Lysine is m.a.w. in de meeste praktijkvoeders een limiterend aminozuur. Door meer lysine aan het voeder toe te voegen kan bijgevolg de groei en voederconversie bij biggen verbeteren. Een bijkomend aandachtspunt is het eiwitgehalte in het voeder: maximale prestaties kunnen pas verwacht worden als geen enkel aminozuur limiterend is. Indien voor een hoger lysinegehalte ook het eiwitgehalte zou opgetrokken worden, is dat een risicofactor voor speendiarree. Om na te gaan of bovenstaande voederaanpassingen rendabel zijn, moet worden afgewogen of de verbeterde groeiprestaties en gunstigere voederconversie opwegen tegen de hogere voederkosten.
Pelleteren goed voor de biggenprestaties, maar minder voor fijn stof? + (tekst)
Het pelleteren van voeders is positief voor de groeiprestaties van biggen, maar kan negatief zijn voor het fijn stofgehalte in de stal. Dit blijkt uit een proef met een 600-tal gespeende biggen waarbij het effect van de maalfijnheid (fijn of grof gemalen ingrediënten) en van al dan niet pelleteren van voeder (pellet of meel) op hun groeiprestaties werd nagegaan. De biggen op het fijn gemalen meel groeiden trager dan biggen die grof gemalen meel of pellets kregen. Ze aten het minst van de gepelleteerde voeders en het meest van het grof gemalen meel. Qua voederconversie scoorden de gepelleteerde voeders duidelijk beter dan de meelvoeders. De bevindingen qua fijn stofconcentraties in de stal waren verrassend: daar waar fijn malen een kleine verhoging van het fijn stofgehalte gaf, leidde pelleteren tot meer dan een verdubbeling van het fijn stofgehalte in de stal. Verder onderzoek is bijgevolg nodig om na te gaan of deze resultaten voor alle types voeders en pellets gelden.
Het voeder beïnvloedt de fokwaarde rangschikking van beren niet + (tekst)
De fokwaardeschatting van fokberen wordt bepaald aan de hand van de prestaties (groei, voederconversie, slachtkwaliteit) van hun nakomelingen. Hiervoor worden de nakomelingen aangehouden op een rijk voeder. De vraag is of de bekomen fokwaarde representatief is voor de prestaties van nakomelingen van beren in praktijkomstandigheden waarbij een lager energetisch voeder wordt gevoederd. Op het geconcentreerde voeder was de groei hoger en de voederconversie lager. De fokwaardeschatting gaf echter op beide voeders een goede indicatie van de uiteindelijke prestaties van de vleesvarkens. De beer die de beste groeiprestaties leverde op het hoog energetische voeder deed dat ook op het laag energetische. De resultaten van deze proef suggereren dus dat het aftesten van beren op een geconcentreerd voeder representatief is voor de prestaties van nakomelingen in de praktijk. De fokwaardeschatting is m.a.w. voor de varkenshouder een goed hulpmiddel om een goede beer te selecteren voor zijn/haar bedrijf.
De juiste beer op de juiste zeug? + (tekst)
Onderzoek van KULeuven en ILVO demonstreert dat zowel de zeugenlijn als de beer belangrijke implicaties hebben op de groeiprestaties en slachtkwaliteit van de nakomelingen. In een proef werd onderzocht of er een interactie is tussen de Piétrain eindbeer en de zeugenlijn op de groeiprestaties en karkaskwaliteit van de nakomelingen. Zeugen van twee zeugenlijnen werden hiervoor geïnsemineerd met vijf Piétrain eindberen met een uiteenlopende fokwaardeschatting. In de eerste ronde kwamen duidelijke verschillen tussen zeugenlijn en tussen eindbeer naar voor. Het beer-effect was echter gelijkaardig: de beer die de beste groeiprestaties en karkaskwaliteit leverde op zeugenlijn A deed dat ook op zeugenlijn B. Eenzelfde vaststelling ging op voor de vleeskwaliteit. De hypothese dat verschillende zeugenlijnen een ander type eindbeer nodig hebben, kon echter niet worden bevestigd.
Genetische merker tegen berengeur - polymorfisme van MC4R gen + (tekst)
KU Leuven en ILVO toonden aan dat het MC4R gen gelinkt is met een lagere kans op berengeur. Hoewel berengeur niet volledig kan uitgesloten worden, biedt de gevonden merker perspectief naar de verdere selectie van varkens, zeker omdat de geselecteerde dieren eerder gunstige eigenschappen hebben wat betreft productieresultaten. De concentratie van de berengeurcomponenten in het vet (skatol, indol en androstenon) was duidelijk lager bij de geselecteerde dieren (GG genotype). Ook in bloedstalen die werden verzameld gedurende de afmestperiode waren de skatolconcentraties lager. Varkens die werden geselecteerd tegen berengeur hadden een lagere dagelijkse voederopname. Dit resulteerde in een tragere groei bij de intacte beren, maar niet bij de gelten. De tragere groei leidde tot een lagere vetaanzet en een betere slachtkwaliteit, zoals een hoger vleespercentage en een bredere ham.
Voederconversie van zware vleesvarkens niet zo slecht als verwacht + (tekst)
Recent onderzoek doet vermoeden dat de voederconversie van zware vleesvarkens (tot 130 kg) niet zo dramatisch verslecht als wordt aangenomen. Dit blijkt uit een proef waarin de groeiprestaties van 80 individueel gehuisveste vleesvarkens (barg, gelt, beer en immunocastraat) werden opgevolgd. De varkens kregen allemaal hetzelfde rijke berenvoeder. De proef bevestigde de gekende invloed van geslacht op de groei van vleesvarkens. De gelten kennen de traagste groei en hebben beduidend meer tijd nodig om 130 kg gewicht te bereiken. Met het geconcentreerde voeder dat in deze proef werd gebruikt, lag de voederconversie tussen 20 en 130 kg rond 2,5 voor beren en immunocastraten en rond 2,8 voor bargen en gelten. Tussen 20 en 100 kg zat dit op 2,3 en 2,5. De evolutie in cumulatieve voederconversie verliep vrij rechtlijnig. De vergelijking van de geregistreerde VC op 100 kg met de berekening van de nutritionele (“gestandaardiseerde”) voederconversie (20-100kg) geeft aan dat een vaak gebruikte correctiefactor, +0.015 per kg boven 100 kg, toe was aan een update. Een aangepaste rekenmodule voor het berekenen van de gestandaardiseerde voederconversie is sinds kort beschikbaar op http://www.varkensloket.be.
Immunocastratie beïnvloedt groeiprestaties en vleeskwaliteit van zware vleesvarkens + (tekst)
In een proef werd het effect van het geslacht (beren, gelten en bargen) en immunocastratie op de groeiprestaties (tot 130 kg) en de vleeskwaliteit onderzocht. Beren, gelten en bargen verschilden in voederopname-, groei- en voederconversiecurves. Immunocastratie leidde bij beren en bij gelten, maar niet bij bargen, tot een hogere voederopname en een hogere dagelijkse groei na de tweede vaccinatie. Een verschil in voederconversie tussen de controlegroep en de immunocastratiegroep kon statistisch niet worden aangetoond. Bij beren zorgde immunocastratie voor een hogere spekdikte en een lager vleespercentage, terwijl dit bij gelten leidde tot een hoger intramusculair vetgehalte en een lagere scheurkracht van het vlees. Het percentage varkens waarbij er berengeur werd waargenomen in het vlees tijdens smaaktesten was veel hoger bij de beren ten opzichte van de andere geslachten. Immunocastratie van de beren leidde tot een daling van deze waarnemingen tot op hetzelfde niveau als dat van gelten en bargen.
Tweede vaccinatietijdstip bij immunocastraten – beter vroeg dan laat? + (tekst)
Het tijdstip van de tweede vaccinatie bepaalt in welke mate de karakteristieken van de immunocastraten overeenstemmen met die van bargen (vroege tweede vaccinatie) of beren (late tweede vaccinatie). Vroege vaccinatie (6 i.p.v. 4 weken voor de slacht) zorgde voor een beter slachtrendement, wat deels te wijten was aan een lager gewicht van het maagdarmpakket, maar niet aan een verschil in testesgewicht. Daarnaast leken vroeg gevaccineerde immunocastraten meer intramusculair vet te hebben, wat positief is voor de smakelijkheid van het vlees. Het vaccinatietijdstip beïnvloedde de dagelijkse voederopname, de voederconversie en het vleespercentage niet.